De Amerikaanse eik (Quercus rubra) is een snelgroeiende boom uit de napjesdragersfamilie (Fagaceae). De soort komt oorspronkelijk uit het oosten van Noord-Amerika, maar wordt in Europa aangeplant als sierboom.
In Belgiƫ is de Amerikaanse eik voor het eerst in 1803 aangeplant bij het kasteel "De Mick" in Brasschaat. De soort is in Nederland in gebruik sinds 1825 en in het verleden ook in bossen op grote schaal aangeplant. Een nadeel van de soort is dat deze een brede en dichte kroon vormt en daardoor onder bosomstandigheden andere boomsoorten verdringt en geen ondergroei toelaat. Er zijn beheerders die vinden dat deze soort hier niet thuishoort en deze daarom willen kappen. De Amerikaanse eik kan 35 m hoog worden.
De kroon is breed en koepelvormig. De boom heeft een korte, rechte stam; de takken vormen kransen. De glimmend roodbruine twijgen zijn kaal en wrattig en zijn op latere leeftijd dof glimmend en grijsachtig. De spitse knoppen zijn donkerrood tot bruinachtig.
De schors is glad en zilverkleurig grijs. Bij beschadiging van de bast kan gemakkelijk rot optreden. De stam wordt onder normale omstandigheden 60-90 cm dik, al zijn er uitzonderingen van 1,5 m bekend.
De bladeren zijn langwerpig en kunnen soms wel 20 cm lang worden. Ze hebben een wigvormige bladvoet en vier tot vijf spitse, getande lobben. De uiteinden lijken kleine kammetjes. De bladstelen zijn geel en 2-5 cm lang. De bladkleur wordt van bleekgeel tot donkergroen aan de bovenzijde en bleekgrijs aan de onderzijde. In de herfst zijn de bladeren dofrood of roodbruin.
In Nederland en Belgiƫ bloeit de boom in mei.
De Amerikaanse eik heeft donkere, roodbruine eikels met een scherpe punt en een afgeplatte voet; ze zitten in ondiepe napjes. De napjes zijn voorzien van schubben die aan de randen naar binnen gekromd zijn. De steeltjes zijn circa 1 cm lang. De eikels zijn pas in het tweede jaar na de bloei rijp en kiemen daarna na de winter als ze een koude periode achter de rug hebben.
De boom wordt veel minder oud dan de Europese eiken (winter of zomereik). Na 40 jaar zijn deze bomen niet meer geschikt langs lanen in verband met het gevaar van vallende takken
Het hout is minder duurzaam en heeft een grovere structuur dan het hout van de zomereik (Quercus robur). Het harde en taaie kernhout heeft een roodbruine kleur. Het hout wordt gebruikt voor vloeren en meubels.
De Amerikaanse eik groeit zowel op rijke als arme en droge zandgronden, maar groeit niet of slecht op kleigronden en op gronden met een hoge pH (kalkrijke gronden).
In zijn oorspronkelijke verspreidingsgebied is Noordoost-Amerika komt hij voor van Nova Scotia en Maine, van Ontario en Minnesota zuidelijk via Iowa en Oklahoma tot Alabama en noordelijk Georgia.
In Nederland worden al 200 jaar veel Amerikaanse eiken aangeplant, omdat die hier nauwelijks last had van schadelijke insecten en voor geen van deze was het de primaire voedselbron. De Amerikaanse ooglapmot (Bucculatrix ainsliella) wordt nu echter al enkele decennia in Nederland gesignaleerd. De rupsen van deze mot voeden zich met de bladeren van de Amerikaanse eik. Ze eten alleen het groen en laten kale nerven achter. In Noord-Amerika is de mot soms plaagvormend en kan het kleine vlindertje hele stukken bos aantasten.
(tekst: Wikipedia, foto: Macador, Wikimedia Commons)