De bosanemoon (Anemone nemorosa) is een lage vaste plant uit de ranonkelfamilie (Ranunculaceae). Het is een geofyt met een wortelstok.
De bosanemoon groeit meestal in grote groepen. De planten hebben drie hoogtebladeren op de bloemstengels met witte bloemen en worden 10-25 cm hoog.
De bosanemoon heeft een wortelstok, die dicht onder het grondoppervlak loopt en witte knoppen heeft. Op de wortelstok staan de bladeren.
De bloemen van de bosanemoon zijn tweeslachtig. De bloeistengels dragen meestal maar één bloem, zelden zijn het er twee. De halfknikkende tot rechtopstaande bloemen zijn wit, vaak iets roze of paars aan de onderkant en 2-4 cm groot. Meestal hebben de bloemen zes tot acht kale bloemdekbladen, soms tot twaalf. De omwindselbladen hebben een 1-2 cm lange steel en zijn 2-4 cm lang.
De bloempjes hebben een groot aantal meeldraden met gele helmknoppen en een groot aantal stampers.
De vrucht van de bosanemoon is een eenzadige dopvrucht of nootje.
De zaden die een mierenbroodje hebben, worden door mieren verspreid. De zaden zijn zeer kortlevend (korter dan één jaar). De kiemplant heeft twee kiemblaadjes.
De drie stengelbladen zijn hoogtebladen, zijn gesteeld en bijna tot de voet gedeeld in drie of vijf langwerpig-eironde grof gezaagde slippen. De echte bladeren, de wortelbladeren komen meestal pas na de bloei tevoorschijn en zijn bij de top behaard.
De bosanemoon bloeit van maart tot en met mei.
De bosanemoon groeit vaak op lemige, kleiige of sterk humeuze bosbodems met in het winterhalfjaar hoge grondwaterstanden. De overblijvende plant met ondiepe wortelstokken groeit vooral in loofbos, maar wordt ook wel gevonden in houtwallen, bermen, kanaaloevers, slootkanten, langs beken en soms in hooilanden.
De bosanemoon komt voor in grote delen van West- en Midden-Europa.
In Nederland is de bosanemoon vrij algemeen in de duinen, in Zuid-Limburg en op de hogere zandgronden en zeldzaam in de kleigebieden; de plant ontbreekt van oudsher als natuurlijke soort in het laagveen. In laag Nederland betreft een belangrijk deel van de vindplaatsen stinzenmilieus waar de soort ooit is uitgeplant. Dat geldt ook voor alle vindplaatsen in Flevoland. Spontane vestiging is tot nu toe niet opgetreden. Klonen kunnen zich zijdelings met 1 m per jaar uitbreiden, maar zaadvorming en verspreiding is zeldzaam. De bosanemoon op haar natuurlijke groeiplaatsen is een indicator voor oud bos; het kan hier samen groeien met andere indicatoren als schedegeelster (Gagea spathacea), ruige veldbies (Luzula pilosa) en heelkruid (Sanicula europaea). Waar de bosanemoon in houtwallen groeit, gaat het om oude wallen. Waar de plant buiten het bos groeit, gaat het vaak om locaties waar vroeger bos stond of houtwallen lagen.
Voor België wordt de soort voor boven de 300 m in graslanden opgegeven.
De bosanemoon is een kensoort voor de klasse van de eiken- en beukenbossen op voedselrijke grond.
(tekst: Wikipedia)