De pitrus (Juncus effusus) is een wilde vaste plant uit de russenfamilie (Juncaceae). De pitrus wordt ook als waterplant in de siertuin gebruikt. De plant groeit op vochtige plekken, zoals langs de waterkant, in het weiland en in moerassen.
Via het aerenchym (sterparenchym) kan de plant zuurstof naar de wortels transporteren, waardoor deze ook in zuurstofloze gronden nog kan groeien. De glanzende groene stengels zijn ongeveer 3 mm dik en kunnen een hoogte bereiken van 1,5 m, maar zijn meestal tussen de 20 en 100 cm lang. De groene stengel is het belangrijkste deel van de plant voor de fotosynthese. Het sponsachtige merg in de stengel is samenhangend en ononderbroken. Na het drogen vertonen de stengels fijne streepjes. De plant heeft een korte, sterk vertakte wortelstok. De pitrus heeft roodbruine, schedeachtige bladeren aan de stengelvoet. Het eindelingse blad is stengelachtig.
De bloeiperiode loopt van juni tot augustus. De bloemen zijn bruin en vormen met elkaar een losse bloeiwijze, maar is niet zelden ineengedrongen. Aan de voet van de bloem zitten twee vliezige steelblaadjes. De rest van de stijl zit aan de top van de vrucht en niet op een verhoging zoals bij biezenknoppen (Juncus conglomeratus). De bloem heeft meestal drie meeldraden.
De plant vormt een doosvrucht, die veel zaadjes bevat en aan de top vaak iets ingedeukt is. De zaden hebben geen aanhangsel (mierenbroodje), maar zijn wel kleverig door de aanwezige borstelhaartjes, waarmee ze aan vogels blijven kleven.
(tekst: Wikipedia, foto: Iifar, Wikimedia Commons)